woensdag 28 april 2010

Niet de zoon maar de vader ...

Brugge, 18 januari 1490 

In de vorige bijdrage vond ik Hendrick van der Straeten  in het gezelschap van zijn veronderstelde zwager Jacob de Witte, beiden goudsmid. Alle gegevens passen mooi op de genealogie uit de Collectie Snouckaert van Schauburg die de aanleiding vormde voor de Brugse zoektocht. En dus interpreteerde ik Hendrick als de man die gehuwd was met Josine Stockmans en een neef was van Jan van der Straeten.

Ik heb echter al vaker gemerkt dat bij genealogisch onderzoek de werkelijkheid toch weer net even anders is dan de eerste (voor de hand liggende) conclusie doet vermoeden.  Zo ook deze keer.

Ik vond namelijk een passage uit het Parchiminen boeck van de Sint Walburgiskerk te Brugge waarin onze Hendrick de goudsmid figureert. Daarin is sprake van de stichting van een vicariaat op 18 januari 1490:
Henderyck van der Straete, f' Hermans den goudt smedt, ende joffrauwe Catheline, syne wettelycke gheselnede, Jacobs doghtere van Waverant, hebben op 18 van Lauw maent 1490 aen d'heeren van het commun gegeven L. 206. 0. 0 grooten, met last eene daghelycksche eerste misse aen Sinte Nicolayes autaer ........ ende van een eeuwigh jaerghetyde met drye lessen ende distribulien van 32 proven, elck prove van 5 grooten in broodt ende toespyse.
We mogen aannemen dat dit dezelfde Hendrick de goudsmid is die op 6 december van dat zelfde jaar "buiten de vrede werd gehouden" en serieus voor zijn leven moest vrezen. Deze Hendrick was echter getrouwd met Catheline Waverant (Waverans), en laat dat nu volgens de genealogie uit de Collectie Snouckaert de ouders van de Hendrick zijn de getrouwd was met Josine Stockmans.
Kortom, ik zat bijna goed maar er toch naast. Hendrick de Goudsmid was niet de neef maar de oom van Jan van der Straeten.









In dezelfde bron waaruit deze passage over het vicariaat stamt vond ik ook gegevens die de gedachte ondersteunen dat Hendrick ná 6 december 1490 wijselijk de benen had genomen:
Men bevindt aldaer (noot RS: in het Parchiminen boeck) nogh eene sententie van den officiael in daeten 23 September 1517, waerby de capellaenen ghedwongen worden van de voorseyde jaerghetyde ende missen te doen exonoreren ende de fondatie te bringhen, ten versoecke van de bloedtvrienden van den voornoemden van der Straete, die heesch hadden gemackt jeghens d'heeren van het commun ter oorsaecke dat sy nochte jaarghetyde nochte missen en deden omdat de rente gherembourseert was
Met andere woorden: Hendrick betaalde in januari 1490 een flinke som geld opdat voor hem en zijn vrouw dagelijks een mis werd gelezen. Maar daarmee waren de priesters kennelijk gestopt. Eerst in 1517 trokken er verwanten van Hendrick aan de bel en eisten dat het opdragen van de missen hernomen werd.
Deze gang van zaken is volstrekt logisch wanneer je aanneemt dat Hendrick in december 1490 gevlucht was naar Doesburg en pas jaren later nakomelingen van hem weer naar Brugge kwamen om zich daar te vestigen en vervolgens de geestelijken op de vingers tikten wegens hun verzuim.

Bron: 
Inscriptions funéraires & monumentales de la Flandre Occidentale, 1 deel 3, door C. Gaillard, Brugge 1867, pag. 150