vrijdag 12 maart 2010

Hendrik van der Straeten als opstandeling

Brugge, 6 december 1490

In 1488 kwamen de Vlaamse steden, in hun streven naar meer autonomie, in opstand tegen Maximiliaan I. De keizer van het Heilige Roomse Rijk was als regent voor zijn minderjarige zoon Filips (de Schone) de feitelijke heerser over de Bourgondische Nederlanden na het overlijden van zijn vrouw Maria van Bourgondië.
Na de opstand viel Brugge in november 1490 weer in de handen van Maximiliaan. Na onderhandelingen werd er een vrede gesloten en herauten lazen op 6 december 1490 het vredestraktaat voor. Enige tientallen burgers werd buiten de Peys gesloten. Hun namen werden eveneens omgeroepen vanaf de Halle. Met die vooraanstaande Brugse opstandelingen had Maximiliaan dus nog een appeltje te schillen. Daaronder Hendrick vander Straete en Jan de Witte, die worden genoemd als goudsmeden.
Van de buitengeslotenen  werden op 18 december 1490 veertien personen onthalsd. Daaronder Jacob de Witte. Hun hoofden werden op de Halle aan de zijde van de markt tentoongesteld, hun lichamen op raderen buiten de Gentse Poort gelegd. Met uitzondering van Jacob de Witte, Jacob de Clerck en Hans Lieventeers, die door vrienden in ruil voor losgeld konden worden begraven.

Zo vind je, naar het zich laat aanzien, twee van de gezochte verwanten van Jan van der Straeten in één passage. Bij deze Hendrik vander Straete gaat het dan waarschijnlijk om de gezochte neef van Jan. En mede-goudsmid Jan de Witte is dan Hendriks zwager, de echtgenoot van Jan's nicht Elisabeth van der Straeten. De onthoofde Jacob zou een familielid van Jan de Witte kunnen zijn.

Leuk is dat we ook meteen het beroep van Hendrik van der Straeten en Jan de Witte weten. Het beroep goudsmid past natuurlijk naadloos bij dat van diamantslijper, het beroep van Jan van der Straeten. Het doet vermoeden dat er sprake is van iets van een familietraditie op het gebied van edelsmeden en juwelen. En dat zulke specialistische ambachtslieden vaak binnen de gildeomgeving trouwden is een bekend patroon.

Hoewel het in eerste instantie nogal bijzonder lijkt dat inwoners van Doesburg naar Brugge togen om daar goudsmid en diamantslijper te worden blijkt dat niet eens zo uitzonderlijk. In een, met nadruk als verre van compleet omschreven, lijst van inschrijvingen van goudsmeden in het smedengilde van Sint Elooi van Brugge vinden we tussen 1476 en 1480 drie vergelijkbare gevallen: Dieric Haec (1476) en Eerstwin Pepersack (1480) uit Doesburg en Wouter van Buenynghen (1479) uit Nijmegen.
Juweliers vielen ook onder het smedengilde. Aangenomen mag worden dat dat ook gold voor diamantslijpers. Goudsmeden vielen binnen het smedengilde onder het ambacht van de zilversmeden. Het wapen van dat ambacht ziet u bijgaand.

De vraag is natuurlijk welke consequenties de twee goudsmeden hebben moeten dragen vanwege hun deelname aan de Brugse opstand en de buitensluiting van de vrede met Maximiliaan.  Voor wat betreft Hendrik van der Straeten zijn er goede redenen om aan te nemen dat hij naar Doesburg is teruggekeerd. (Daarover een andere keer méér.) Gevlucht voor de prijs die hij mogelijk zou moeten betalen. Er wordt in iedere geval voor zover bekend in Brugge nadien niets meer van hem vernomen. Jan de Witte daarentegen lijkt, na zijn vege lijf te hebben gered, toch in Brugge te zijn gebleven of teruggekeerd. Zo rond 1510 vinden we hem terug, in het gezelschap van zijn aangetrouwde neef Jan van der Straeten, als kerkmeester van de Sint Jacobkerk te Brugge.

Nu doet zich de bijzondere situatie voor dat we over de Brugse familietak in korte tijd meer bijzonderheden te weten zijn gekomen dan in vele jaren onderzoek naar hun Doesburgse verwanten uit hetzelfde tijdvak. Daaraan is de grotere rijkdom aan bronnen en literatuur betreffende Brugge zeker niet vreemd. Met de Brugse kennis in het achterhoofd kan mogelijk nieuw licht gaan schijnen in het Doesburgse onderzoek. Ook daarover later meer.

Een ander aardige bijkomstigheid is dat Gerard David, de schilder van de Bruiloft te Kana waarop Jan van der Straeten figureert, getrouwd was met een dochter van de gildemeester van het Sint Elooi gilde der edelsmeden. Gerard David trouwde in 1494 met Cornelia Cnoop, befaamd miniatuurschilderes en dochter van gildemeester Jacob Cnoop de Jongere en Kathelijne uter Vorst. Jacob's vader was in 1467 uit Breda naar Brugge gekomen. Van Gerard David is ook een portret van een goudsmid bekend (zie afbeelding), mogelijk zijn schoonvader. Het is verleidelijk om te denken dat de schilder Hendrik en Jan van der Straeten via het Sint Elooi gilde heeft leren kennen en zo de opdracht voor de Bruiloft te Kana vergund heeft gekregen.


Bron:
Jaer-boecken der stadt Brugge, behelsende de gedenckweerdigste geschiedenissen, deel 2, door Charles Custis, Brugge 1765, pag. 501-504
Goud- en zilversmeden in Brugge gedurende de periode 1320-1520, door A. Viaene, in: Biekorf, jaargang 70 (1969), pag. 69
Le beffroi. Arts, Heraldique, Archeologie, deel 1, Brugge 1863, pag. 168, 191
De ambachten en neringen van Brugge, door Jean-Jacques Gailliard, Brugge 1854, tweede deel, pag. 34
Kronyk of Tydrekenkundige beschryving der stad Brugge, sedert derzelver oorsprong tot op heden, door B.J. Gailliard, Brugge 1849, Pag. 40-41

donderdag 11 maart 2010

Een neef en nicht van Jan van der Straeten

Brugge, 16e eeuw

Nu we over Jan van der Straeten de belangrijkste gegevens gevonden hebben is er genoeg bijvangst om binnenkort uitgebreid zijn Vlaamse nakomelingen te gaan schetsen. Maar eerst staat er nog een andere vraag open. Volgens de handschrift-genealogie die de aanzet gaf tot de zoektocht naar Jan van der Straeten had hij nog enkele nabije familieleden met Brugse connecties. De genealogie is namelijk opgesteld vanuit een Brugs perspectief en noemt ook enkele andere Van der Straeten die huwden met Vlaams klinkende namen. En bij Jan was aangetekend "kwam te Brugge wonen". Dat maakt nieuwsgierig naar gegevens over Jan's Brugse verwanten.


Eerst maar even een korte weergave van de inhoud van het handschrift om de andere betrokkenen te introduceren:


I   Herman van der Straeten, "geb. te Duijsbourg", gehuwd met (1) Maria van Tiel, gehuwd met (2) NN.
Uit huwelijk 1:
1.      Hendrijc van der Straeten, volgt II-A
2.      Arnout van der Straeten, volgt II-B
Uit huwelijk 2:
3.      Willem van der Straeten
4.      Hendrijck van der Straten
 II-A   Hendrijc van der Straeten, gehuwd met Catharina Waverans, dochter van Jacob Waverans en NN
Uit dit huwelijk:
1.      Hendrijc van der Straeten, volgt III-A
2.      Elisabeth van der Straeten, volgt III-B
3.      Adriaan van der Straeten
 II-B   Arnout van der Straeten, "geboren tot Duijsbourg", gehuwd met (1) Geertruid van Slijck, gehuwd met (2) Godelieve NN
Uit huwelijk 1:
1.       Jan van der Straeten, volgt III-C
Uit huwelijk 2:
-        Vijf kinderen in Gelderland.
 III-A   Hendrijc van der Straeten, gehuwd met Josina Stockmans, dochter van NN Stockmans en NN Halewindr.
Uit dit huwelijk:
1.       Marie van der Straeten, volgt IV-A
2 .      Catherine van der Straeten, volgt IV-B
III-B   Elisabeth van der Straeten, gehuwd met Jan de Witte
III-C   Jan van der Straeten, "kwam te Brugge wonen", gehuwd met Anna de la Bije
IV-A   Marie van er Straeten, gehuwd met Jan van de Velde, zoon van mr. Jan van de Velde
IV-B   Catherine van der Straeten, gehuwd met Gauillaume van der Woestijne

Hieruit volgt dat er mogelijk ook een neef Hendrik (gehuwd met Josina Stockmans) en een nicht Elisabeth (gehuwd met Jan de Witte) naar Brugge kwamen. Bij mijn Brugse zoektocht naar gegevens over Jan van der Straeten, die ik steeds aantrof tussen 1500 en 1539, kwam ik hen echter nooit tegen. Daar kwam pas verandering in toen ik me realiseerde dat de neef misschien wel een stukje ouder was en ik ook de laatste decennia van de 15e eeuw bij het onderzoek betrok.

Bron:
Hoge Raad van Adel, Collectie Snouckaert van Schauburg, (inv.nr. 4316): 19e eeuwse manuscript-genealogie 

Jan van der Straeten blijkt diamantslijper

Brugge, 1512

De inkt van de vorige blog is nog niet droog (c.q. Google heeft de tekst nog niet geïndexeerd)  of het lijkt er op dat ik het antwoord op de belangrijkste resterende vraag aangaande Jan van der Straeten toch al kan beantwoorden. Toen ik de bijdrage had gepubliceerd zocht ik nog even wat in Google Books en werd ik verrast door een lucky hit, waaruit ik kon opmaken dat Jan diamantslijper moet zijn geweest. Althans, er doet zich geen andere naamgenoot voor die in deze setting in aanmerking komt.
Ik laat gewoon de bron aan het woord:

Dertien jongelingen die, onder den naem van Broeders van Boetvaerdigheid, onder den regel van den H.Franciscus, in gemeenzaemheid begeerden te leven, en die met weven hunnen kost verdienden, verkregen van den abt van den Eekhoute eenig land, om zig eene woonst en kapel te bouwen. Hiervoor hadden zy jaerlyks te betalen 6 ponden vlaemsch geld, 6 pond was, en l pond peper. Zy werden in 1512, om hun slegt gedrag, hunne woonst ontzeid, en het magistraet stelde aldaer eenen meester aen tot het onderwys van 30 arme knechtjes. ... // ... 
Daer zy hiertoe geene bekwamere plaets vonden dan de Bogaerdeschool, ... // ...  en dat er aldaer maer drie broeders meer waren, die by hen verscheidene getrouwde lieden aenvaerd hadden, verpligtte het magistraet deze laetsten het gesticht te verlaten, en bevool aen de overgeblevene broeders in hetzelve, tot hunne dood, te verblyven. Ook stelde het den gardiaen der Franciscanen monniken , Jan Cammelinck, als bestuerder aen, en belastte hem met het onderwys en de zorg van 30 arme knechtjens. Deze deden er op 3 January 1513 hunne intrede, en van dan af nam het gesticht den naem van Knechtjens Stedeschool aen; doch is nog altyd onder den naem van Bogaerdeschool bekend gebleven. ... // ... 
Het magistraet henoemde daer en boven nog negen voogden of gouverneurs, dewelke het bestuer der sehool zonden gadeslaen; deze waren MM. Simon Vander Banck; Joos van Roode, eerste schepen; Willem de Priestere en Jan van Hille, beide lakenhandelaers; Jan vander Straeten, diamantslyper; Jan Ghyselin , makelaer der spaensche natie; Philippus Bruneel, brouwer; Adriaen Speek, koopman; en Pieter Dassonville, zeepzieder. Deze heeren gaven elk aen de school eene gift van 12 Philippus guldens, en voor het onderhond en de mondbehoeften betaelden zy 's wekelyks, voor ieder kind, tot 12 myten aen den bestuerder.

Aardig is dat in deze bron ook nog even uitgeweid wordt over de herkomst van de naam Bogaerdeschool. Die blijkt minder voor de hand te liggen dan het in eerste instantie lijkt:
Dit gesticht droeg voor de gemelde verandering den naem van Bogaerde, niet, zoo als vele schryvers het beweren, ter oorzake van eenen boomgaerd die zich aldaer bevond, toen de grond door de heeren van den eeckhoutte, aen de Broeders van Boetvaerdigheid afgestaen werd; maer wel omdat deze onder den regel van den H. Franciscus levende, aenzien wierden als medewerkers in den hoomgaerd des Heeren te zyn. Hetgeen voldoenzaem genoeg bewezen wordt uit de gestichten van dezelde orde, die in onderscheidene plaetsen bestaen hebben, namelyk te Landen, te Brussel en te Leuven, en waervan de broeders onder den regel van den H. Franciscus levende, ook Bogaerde-broeders genoemd worden.

Overigens is het diamantslijpen in de 15e eeuw in Brugge uitgevonden. Zie de website van het Brugse Diamantmuseum.

Bron:
Kronyk of Tydrekenkundige beschryving der stad Brugge, sedert derzelver oorsprong tot op heden, door B. J. Gailliard, Brugge 1849, pag. 78, 202-203

dinsdag 9 maart 2010

Jan van der Straeten en Gerard David

Brugge, 1523

Hoewel we nog steeds niet weten wat Jan van der Straeten († 30 jan. 1539) precies voor de kost deed is wel duidelijk dat hij zeker niet onbemiddeld was. (Zie ook de vier blogs van januari.). Hij huwde in Anne de la Bije een telg uit een vooraanstaande Brugse familie en in 1509 kocht hij de heerlijkheid Stampaertshoucke. Ook het feit dat zijn beide zoons Jan en François konden gaan studeren aan de Universiteit van Leuven geeft aan dat het Jan voor de wind ging.  Als eerste generatie immigrant uit Doesburg sloeg hij dus geen verkeerd figuur. En geheel in stijl lieten hij en zijn kinderen zich, zoals dat "rijke stinkerds" betaamd, begraven in de kerk in Brugge. In hun geval in de Sint Gilliskerk.

Jan wist dus in betrekkelijk korte tijd op te klimmen tot de gevestigde orde van Brugge. In het Brugge van die tijd was het voor maatschappelijk geslaagden aantrekkelijk om een erefunctie te bekleden in gilden en andere maatschappelijke organisaties. Ook die weg wist Jan te vinden. In mei 1523 werd hij verkozen tot proost van de Edele Confrèrie van het Heilig Bloed. Voor een niet-priester misschien wel de hoogste kerkelijk gerelateerde erefunctie.
Brugge beroemt zich er namelijk op dat zij de enige echte heilige graal bezit. Een relikwie van het bloed van Christus dat na de kruistochten zou zijn meegenomen uit het Heilige Land. De Confrèrie is het oudste religieuze broederschap van Vlaanderen en heeft sinds begin van de 15e eeuw tot taak de relikwie te beschutten en op Hemelvaartsdag de jaarlijkse processie te organiseren. De 31 leden van de confrèrie zijn allen heren van stand, uit de aristocratie van Brugge.

Dat Jan zich er bewust van was dat het proostschap de kroon op zijn maatschappelijke carrière betekende wordt goed geïllustreerd doordat hij tijdens het jaar dat hij die functie bekleedde een kostbaar schilderij aan de Confrèrie schonk:  de Bruiloft te Kana van Gerard David.



Op het schilderij zien we een rijk gedecoreerde kamer die uitkijkt uit op het Plein van het Heilige Bloed  in Brugge. De bruid zit aan de verre zijde van de tafel. De Heilige Maagd buigt haar hoofd naar links richting Christus. Aan de linkerkant knielt de schenker Jan van der Straeten, die het traditionele ceremoniële gewaad van de proost van de Confrèrie draagt. Rechts knielt Jan's vrouw Anna de la Bije.

Gerard David (ca. 1460-1523) werd geboren in Gouda of Schoonhoven en vestigde zich als schilder te Brugge. Hij stierf op 13 augustus 1523. Hoewel de Bruiloft te Kana wordt toegeschreven aan Gerard David wordt aangenomen dat het werd voltooid door zijn leerling Adriaan Isenbrandt, toen Gerard David in de maanden voor zijn dood het bed moest houden. Daar staat tegenover dat de proost van de Confrèrie op anciënniteit werd gekozen, Jan van der Straeten dus wist dat hij aan de beurt zou komen en Gerard David dus ook vooruit heeft kunnen werken.
Het schilderij hangt nu in het Louvre te Parijs.

Bron:
Haldane Macfall, A History Of Painting: The Renaissance In The North And The Flemish Genius Part Four, 1911, pag 50-51